
Jurisprudentie
AF0254
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201842/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201842/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200201842/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Breda van 15 februari 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 1999 heeft appellant een aanvraag van [verzoeker] om een tegemoetkoming uit hoofde van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, de zogenoemde WTS1-regeling, afgewezen.
Voor zover hier van belang is [verzoeker] bij besluit van 29 oktober 1999 alsnog een tegemoetkoming toegekend van € 163.045,50/ƒ 359.305,00.
Bij besluit van 2 januari 2001 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de huurkosten van een pomp betreft, en ongegrond voor zover het andere bereddingskosten betreft. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 februari 2002, verzonden op 27 februari 2002, heeft de rechtbank te Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 2 januari 2001 vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 1 mei 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 mei 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. R.T.G. van der Veldt, werkzaam bij Laser, en [verzoeker] in persoon en bijgestaan door mr. E.A.C. Spoormakers, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts is gehoord [expert], werkzaam bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is de vraag of de door [verzoeker] gemaakte kosten voor het weer rechtop zetten van scheefgezakte bomen en boompalen en het vervangen van gebroken boompalen als bereddingskosten kunnen worden aangemerkt.
2.2. Aan haar bevestigende beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank de motivering ten grondslag gelegd dat de bovengenoemde werkzaamheden duidelijk (mede) het karakter hebben van voorkoming van verdere schade en niet louter zijn aan te merken als herstel van de bodem.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het scheefzakken van bomen en boompalen evenals het breken van boompalen rechtstreeks en onmiddellijk is veroorzaakt door de extreme regenval op 13 en 14 september 1998.
2.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet), voor zover hier van belang, heeft een gedupeerde recht op een tegemoetkoming in de hierna te noemen categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard, alsmede in de hierna te noemen categorieën van kosten die daarmee verband houden:
i. de bereddingskosten per risico-adres, waaronder worden verstaan de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt in verband met het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade of kosten;
2.4. Wat er ook zij van het door de rechtbank aangenomen causaal verband tussen de regenval op 13 en 14 september 1998 en het scheefzakken van bomen en boompalen en het breken van boompalen, naar het oordeel van de Afdeling kunnen de door [verzoeker] gemaakte kosten voor de genoemde werkzaamheden niet als bereddingskosten in de zin van de Wet worden aangemerkt. Immers, de schade die [verzoeker] als gevolg van de regenval op 13 en 14 september 1998 aan de bomen heeft geleden, bestaat, naar hij ter zitting heeft gesteld, uit wortelrot doordat de wortels een aantal dagen onder water hebben gestaan. De hiervóór omschreven maatregelen kunnen niet worden geacht te zijn getroffen ter voorkoming of beperking van die schade. Dit heeft de rechtbank miskend.
Nu niet in geschil is dat de in geding zijnde kosten evenmin onder een andere in artikel 4 van de Wet genoemde categorie van kosten vallen, heeft de Staatssecretaris het verzoek om een tegemoetkoming in deze kosten terecht afgewezen.
2.5. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Breda van 15 februari 2002, 01/289 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
238.